zaterdag 30 april 2011

WITTE LOTUS editie 2011



Inhoudsopgave

Witte Lotusdag – en gedenk dag- (door John Algeo)

Het Licht van Azië -leven en leer van Gautama Boeddha-(Sir E.Arnold)

Een geestelijke bloem: De Lotus

De Stem van de Stilte (door H.P. Blavatsky)

Devotie door Geestelijke Kennis (uit De Bhagavad Gita)

De Legende van de Blauwe Lotus (door H.P. Blavatsky)

De doeleinden van de Theosofie

-------------------


WITTE LOTUSDAG 2011


Witte lotusdag is een datum op de kalender, maar het is ook een heilig tijdstip.

Een gedenk dag

De datum 8 mei op de kalender herinnert ons er als Witte Lotusdag aan dat H.P. Blavatsky (H.P.B.) op die dag is overgegaan van het verdriet, de pijn en de bezoekingen van deze wereld naar een toestand van hoger leven, licht en liefde. De verjaardag van de dood van HPB werd benoemd, door haar theosofische tweeling, Henry S. Olcott. De kolonel vermeldt de oorsprong van de herdenking in Oude Dagboekbladen (IV.26, pp452-4): ‘Daar wij de verjaardag van de dood van HPB nu al acht jaar gedenken, en daar de ceremonie ongetwijfeld zal worden voortgezet, is het misschien wel zo goed om de inhoud vast te leggen van de Executive Notice van 17 april 1892, die leidde tot het herdenken van de gebeurtenis. Deze bevatte de volgende tekst: “In haar laatste wil gaf H.P. Blavatsky haar wens te kennen dat jaarlijks, bij de verjaardag van haar dood, een aantal vrienden ‘bijeen zou komen in het hoofdkwartier van de Theosophical Society en een hoofdstuk zou (voor)lezen uit Het Licht van Azië en (uittreksels uit) de Bhagavad Gita’; en daar het passend is dat overlevende collegae de herinnering fris zouden houden aan haar dienstbetoon jegens de mensheid en haar toegewijde liefde voor onze Society, suggereert ondergetekende dat de verjaardag bekendheid geniet als Witte Lotusdag, en geeft hij de volgende officiële order en aanbeveling:

‘1. Om 12 uur op 8 mei 1892 en op dezelfde dag van ieder volgend jaar zal er een herdenkingsbijeenkomst gehouden worden in het hoofdkwartier, waarbij uittreksels uit bovenvermelde werken (voor)gelezen worden en korte voordrachten gehouden worden door de voorzitter van de bijeenkomst en anderen die dat graag zouden willen.

2. Uitdeling van voedsel zal uit haar naam plaatsvinden aan de arme vissers van Adyar en hun gezinnen.

3. De vlag zal halfstok hangen van zonsopgang tot zonsondergang en de Convention Hall zal versierd worden met witte lotusbloemen.

4. Leden die buiten Madras wonen kunnen afspraken over hun eten maken door zich tenminste één week tevoren aan te melden bij de Recording Secretary.

5. Ondergetekende doet de aanbeveling aan alles secties en afdelingen wereldwijd om jaarlijks op de verjaardag bijeen te komen, en op een eenvoudige, onsektarische en toch waardige wijze, waarbij alle slaafse verering en loze complimentjes vermeden worden, het algemene gevoel van liefdevolle eerbied tot uitdrukking te brengen voor haar die ons het charter bracht van ‘het steile pad dat leidt tot de toppen van kennis’. Kopieën hiervan werden terstond gestuurd naar de hoofdkwartieren in Londen en New York, vandaar verspreid over de afdelingen en nu neem ik aan dat ieder van ons honderden afdelingen wereldwijd jaarlijks de herinneringen aan het karakter en het dienstbetoon van HPB ophaalt.’

Dat is de betekenis van die datum op de kalender. Het is een tijd van herdenken, wanneer theosofen wereldwijd de prestaties, het karakter en het dienstbetoon van H.P. Blavatsky gedenken.

(uit de "Theosofia"-nr 2- april 2009- door John Algeo)

----------------------------------------------------
HET LICHT VAN AZIE




Blz. 144-147, ‘Licht van Azië’ van Sir Edwin Arnold’, leven en leer van Gautama Boeddha’:
“Zoon (Gautama Boeddha) gaat terug naar zijn vader (Koning Soeddhodana) en zijn vrouw( Prinses Yasodhara .”)

…Maar bij de wending van de tempelmuur,
een dichte menigte. Van iedere kant
vloeiden er mensen toe, zodat de wegen
verloren gingen onder het gedrang,
dat groeide, van nabij volgend, die
met klare blik des koning blik ontmoette.

Diens toorn verdween, toen Boeddha’s milde ogen
eerbiedig staarden naar ’t ontstemd gelaat,
en hij geknield ter aarde zonk
in fiere nederigheid. Zo heerlijk was ‘t
de prins te zien, welvarend, en te merken
een glorie groter dan van aardse staat
glanzend rondom zijn hoofd, de majesteit,
die bracht tot stil ontzag al die hem volgden.

Toch brak de koning uit: “Is dit het eind,
dat machtige Siddartha ’t rijk insluipt
in lappen, kaalgeschoren, op sandalen,
en voedsel bedelend bij de laaggeborenen,
hij, die hier leefde als god, de erfgenaam
van weidse macht, van koningen,
die in de handen slechts te klappen hoefden
om al te ontvangen wat deze aarde biedt
of reële dienst aanbrengen kan. Gij had
hier moeten komen naar uw rang gekleed,
met speergeflikker, voet- en hoefgestamp.

Zie, al mijn krijgsvolk legerde op de weg
en heel mijn stad verwachtte u aan de poorten.
Waar waart gij al die boze jaren toch,
terwijl u gekroonde vader rouwde, en zij
ook leefde als weduwe hier, alle vreugde verzakend,
nooit horende naar zang en snarenspel,
nooit dragende het feestkleed tot zij nu
in goudgewaad u hier verwelkomt, u
Bedelaar –verloofde in die gele lompen.
Zoon, waarom dat?” “Mijn vader”, was het antwoord,
“Dit hoort in mijn geslacht”,
“’t Geslacht van u”, hernam de koning, “telde een honderd tronen
van Maha Sammat af- geen daad als deze”.

“Niet naar het lichaam”, zei de Meester toen,
“Bedoelde ik dit, maar naar onzienlijke afkomst.
van Boeddha’s die geweest zijn, komen zullen,
ben ik er een, en zoals zij doe ik.
En wat geschiedt, gebeurde ook vroeger zo,
dat bij de poort een vorst in krijgsmansharnas
zijn zoon begroette, een prins in kluizenaarskleed,
en dat, hoewel door liefde en zelftucht hoger
dan hoogste koningen in al hun macht,
de uitverkorene Wereldheiland ¹) boog
(Gelijk ik nu in nederige liefde),
als ter voldoening en een tedere schuld
de eerstlingsvruchten aanbod van de schatten,
door hem gebracht, zoals ook ik nu doe”.

De koning vroeg verwonderd: “Welke schatten?”
Toen nam de Leraar zacht des konings hand
en wandelende de straten door vol eerbetoon
tussen de prinses en koning aan weerszijden,
besprak hij wat tot vrede voert en reinheid
dat Viertal Edele Waarheden ²), die alle wijsheid
omvangen houden als de kust de zee,
dat Achttal Regels ³), waardoor al die ’t willen
Koning of dienstknecht, het volmaakte Pad
betreden kunnen, dat Vier Trappen *) heeft,
Voorschriften Acht **) . En wie ’t ook volgen moge,
machtig of nederig, wijs of ongeleerd,
man, vrouw, zo jong als oud, zal vroeg of laat
vrijkomen van het levenswiel en ’t zalig
Nirwana vinden. Aldus kwamen zij
bij de paleispoort, en Soeddhodana
dronk met ontfronsd gelaat de machtige woorden
en droeg met eigen handen Boeddha’s nap,
terwijl nieuw licht de ogen glinsteren deden
in de zonnige tranen van Yasodhara.
Beiden betraden de eigen nacht het Pad.


¹) Een vroegere Boeddha.
²) De Waarheid van het lijden, de oorsprong van het lijden, de opheffing van het lijden en het Achtdelig Pad tot opoffering van het lijden.
³) Niet doden, niet stelen, niet liegen, geen bedwelmende dranken drinken, geen geslachtelijke omgang plegen, niet eten buiten de voorgeschreven tijd, onthouding van zalven, reukwerken en opschik, geen weelderig bed hebben.
*) de Vier Graden van Heiligheid.
**) Het rechte geloof, het rechte leven, de rechte inspanning, de rechte opmerkzaamheid, de rechte overpeinzing, (voor ‘rechte’ kan men ook ‘juiste’ zetten. C-A)

------------------------

Een Geestelijk Bloem: de Lotus

De bloem is heilig en gericht tot Lakshmi, de godin van de voorspoed en geeft materiële en geestelijke overvloed. Symbool van de spiritualiteit en het centrum van het universum. Gebruikt om Isis, Osiris en Hermes op te roepen. Het wordt geassocieerd met amber en aquamarijn. Wordt gedragen om de zegen van de goden aan te trekken en op te roepen. Inademen voor bescherming en zuivering. Symboliseert zuiverheid, vrede en kalmte. Werkt kalmerend en onderdrukt rusteloosheid. De zaden openen het hart, helpen devotie, geven aspiratie en versterken spraak en concentratie.

De bloem geeft voor boeddhisten de eeuwigdurende reïncarnatie cyclus weer. Men zegt dat Boeddha geboren is in het hart van een lotusbloem en hij wordt dikwijls afgebeeld in een bloem op een lotusblad. De Hindoes associëren de bloem met de schepping van de wereld. In Japan is de bloem het symbool van zuiverheid en pracht. In het oude Egypte was de Nymphaea lotus een sterk symbool in het dagelijkse en religieuze leven. De bloemen worden gebruikt ter versiering en als offerande in tempels. Dit is eigenlijk geen lotus, maar een waterlelie, de zogenaamde blauwe lotus.

-------------------------------------

DE STEM VAN DE STILTE



(door H.P.Blavatsky)

Grote zifter’ is de naam van de ‘leer van het hart’, discipel.
Het wiel van de goede wet wentelt snel. Het maalt dag en nacht. Het scheidt het waardeloze kaf van het gouden koren, het afval van het meel. De hand van karma leidt het wiel; de wentelingen geven het kloppen van het karmische hart aan.
Ware kennis is het meel, schijngeleerdheid het kaf. Als u het brood van wijsheid wilt eten, moet u het meel kneden met de heldere wateren van amrita*. Maar als u het kaf zou kneden met de dauw van maya, kunt u alleen voedsel maken voor de zwarte duiven van de dood, de vogels van geboorte, verval en verdriet.
*Onsterfelijkheid.
Indien men u zegt dat u om arhan te worden moet ophouden alle wezens lief te hebben – zeg hun dat ze liegen.
Als men u zegt dat u om bevrijd te worden uw moeder moet haten en uw zoon negeren; dat u uw vader moet verstoten en hem ‘huishouder’11 noemen; dat u alle medelijden met mens en dier moet opgeven – zeg hun dat hun woorden onwaar zijn.
Dit is de leer van de tirthika’s*, de ongelovigen.
*Brahmaanse asceten.
Als men u leert dat zonde ontstaat uit handelen en gelukzaligheid uit volstrekt niet-handelen, zeg hun dat ze dwalen. Het stopzetten van het menselijk handelen, en het bevrijden van het denken uit de slavernij door op te houden zonden en fouten te begaan, zijn niet weggelegd voor ‘deva-ego’s’†. Zo luidt ‘de leer van het hart’.
†Het reïncarnerende ego.
De dharma van het ‘oog’ is de belichaming van het uiterlijke en het niet-bestaande.
De dharma van het ‘hart’ is de belichaming van bodhi*, het bestendige en eeuwigdurende.
*Ware, goddelijke wijsheid.
De lamp brandt helder als pit en olie schoon zijn. Om die schoon te maken is een reiniger nodig. De vlam voelt het reinigingsproces niet. ‘De takken van een boom worden door de wind heen en weer geschud; de stam blijft onbewogen.’
Zowel handelen als niet-handelen kunnen in u plaatsvinden; uw lichaam volop in beweging, uw denken kalm, uw ziel zo helder als een bergmeer.


-----------------------------------------

uit 'DE BHAGAVAD GITA'



(blz. 40-45, door W.Q. Judge)

Hoofdstuk IV

“Devotie door Geestelijke Kennis”

KRISHNA:

“Deze onuitputtelijke leer van Yoga heb ik eertijds onderwezen aan Vivaswat; (¹) Vivaswat deelde het mede aan Manu(²), en Manu maakte het bekend aan Ikshwaku (³); en na aldus van de één aan de ander te zijn doorgegeven werd zij bestudeerd door de Rajarshees (4), totdat ten slotte in de loop der tijd deze machtige kunst verloren ging, O bestoker uwer vijanden! Het is precies dezelfde onuitputtelijke, geheime, eeuwige leer die ik deze dag aan u heb medegedeeld, omdat gij mijn toegewijde en vriend bent.”

ARJUNA:

“Aangezien uw geboorte later is dan het leven van Ikshwaku, hoe moet ik dan begrijpen dat gij in het begin de leraar was van deze leer?”

KRISHNA:

“Ik en gij zijn beiden door vele geboorten gegaan, O bestoker uwer vijanden! De mijne zijn aan mij bekend, maar gij kent niet de uwe.
Ofschoon ik zelf ongeboren en onveranderlijk van wezen ben en de heer van alle manifestatie, nochtans word ik, in het hebben van de leiding over de natuur – die de mijne is-, geboren door mijn eigen maya(5), de mystieke kracht van zelf-ideatie, de eeuwige gedachte in het eeuwige denkvermogen (6). Ik breng mijzelf voort onder wezens, O zoon van Bharata, telkens als er een verval van deugdzaamheid is en een opkomst van verdorvenheid en onrecht in de wereld; en aldus incarneer ik van tijdperk tot tijdperk tot het behoud van de rechtvaardigen, de vernietiging van de verdorvenen en het tot stand brengen van rechtvaardigheid. Al wie, O Arjuna, waarlijk zo mijn goddelijke afkomst en handelingen kent, zal na het verlaten van zijn sterfelijk omhulsel geen ander betreden, want hij gaat mij binnen. Velen die vrij waren van verzoekingen, angst en boosheid, vervuld met mijn geest, en die op mij vertrouwden, na te zijn gelouterd door het ascetisch vuur van kennis, zijn tot mijn wezen ingegaan.

Op welke manier de mensen zich ook tot mij wenden, op die manier zal ik hen bijstaan; doch welk pad ook door de mensheid wordt betreden, dat pad is het mijne, O zoon van Pritha. Zij die succes wensen voor hun werken in dit leven, offeren aan de goden; en weldra zullen zij in deze wereld succes oogsten door hun handelingen.
De mensheid werd door mij voortgebracht in vier kasten, verschillend in hun beginselen en in hun plichten, overeenkomstig de natuurlijke verdeling van de handelingen en eigenschappen.(7) Ken mij dan, ofschoon onveranderlijk en niet-handelend, als de voortbrenger hiervan. Handelingen beïnvloeden mij niet, noch heb ik enige verwachting van de vruchten van handelingen. Hij die mij aldus bevat, wordt niet vastgekluisterd door de boeien van handelen aan hergeboorte. De ouden die naar eeuwige verlossing verlangden, volbrachten, nadat ze dit hadden ontdekt, toch werken. Volbrengt gij daarom werken gelijk zij werden volbracht door de oude in vroegere tijden.

Zelfs wijzen zijn misleid als het gaat om wat handelen is en niet-handelen; daarom zal ik u verklaren wat handelen is aan de hand van een kennis waardoor gij bevrijd zult worden van het kwade. Eenieder moet grondig leren wat handelen is dat moet worden verricht, en wat niet-handelen is. Het pad van handelen is duister. De mens die niet-handelen ziet in handelen en handelen in niet-handelen, is wijs onder de mensen; hij is een ware toegewijde en volmaakt in het verrichten van iedere handeling.

Zij die geestelijk onderscheidingsvermogen hebben, noemen hem die in alles wat hij onderneemt vrij is van begeerte, wijs, daar zijn handelingen worden verteerd in het vuur van kennis. Hij heeft de begeerte een beloning te zien voor zijn handelingen opgegeven, is vrij, tevreden, en van niets afhankelijk, en hoewel hij zich bezighoudt met handelen, doet hij in werkelijkheid niets; hij bekommert zich niet om resultaten, en zijn denken en lichaam beteugeld hebbende en verheven boven alle genietingen der voorwerpen, met zijn lichaam alleen het doen functioneren van het lichaam, onderwerpt hij zich niet aan wedergeboorte. Hij is tevreden met wat dan ook dat hij bij toeval ontvangt, is vrij van de invloed van de “paren van tegenstellingen” en van afgunst, gelijkmoedig tijdens succes en mislukking; en ofschoon hij handelt, is hij niet gebonden door de boeien van het handelen. Al de handelingen van zo’n mens die vrij is van eigenbelang, die is toegewijd, met zijn hart gericht op geestelijke kennis, en wiens daden offers zijn ter wille van het Allerhoogste, lossen op en hebben geen uitwerking op hem. De Allerhoogste Geest is de daad der offerande, de Allerhoogste Geest is de te offeren boter in het vuur dat de Allerhoogste Geest is, en hij die de Allerhoogste Geest tot het voorwerp van zijn meditatie maakt tijdens het verrichten van zijn handelingen, gaat in tot de Allerhoogste Geest.

Sommige toegewijden offeren aan de Goden, terwijl anderen, het subtiele vuur van de Allerhoogste Geest ontstekend, zichzelf opofferen. Weer anderen volbrengen offers met de zinnen, te beginnen met het gehoor, in het vuur van zelfbeteugeling – en sommigen geven alle zinsverrukkende geluiden op -, terwijl weer anderen, verlicht door geestelijke kennis, alle functies van de zinnen en vitaliteit offeren in het vuur van devotie door zelfbedwang. Ook zijn er die offeren door rijkdom te schenken als aalmoezen, door zelfkastijding, door devotie, en door stilzwijgende studie. Sommigen offeren het inademen in het uitademen een het uitademen in het inademen door het blokkeren van de kanalen van in- en uitademing; en anderen door het stoppen van beide levensadembewegingen; weer anderen door het zich onthouden van voedsel om zo leven te offeren in hun leven.

Al deze verschillende soorten van vereerders zijn door hun offers gelouterd van hun zonden; maar zij die deel hebben aan de volmaking van geestelijke kennis die voortkomt uit zulke offers gaan over in de eeuwige Allerhoogste Geest. Maar voor hem die geen offers brengt, is er part nog deel in deze wereld; hoe zal hij dan deel hebben in de andere, O beste der Kuru’s?

Al deze zo veelsoortige offers worden tentoongespreid voor Gods aanblik; weet dat zij alle ontspringen aan handelen, en dit bevattend, zult gij een eeuwige bevrijding verwerven. O bestoker uwer vijanden, het offer door geestelijke kennis is superieur aan het offer verricht met stoffelijke dingen; iedere handeling, zonder uitzondering, is begrepen in geestelijke kennis, O zoon van Pritha.

Zoek deze wijsheid door dienstbaarheid, door volhardend te zoeken, door te vragen, en door nederigheid; de wijzen die de waarheid zien, zullen haar aan u mededelen, en die kennende, zult gij nimmer meer tot dwaling vervallen, O zoon van Bharata.

Door deze kennis zult gij alle dingen en wezens, welke dan ook, in uzelf zien en dan in mij. Zelfs al was gij de grootste van alle zondaren, in de bark der geestelijke kennis zult gij in staat zijn over alle zonden heen te gaan. Zoals het natuurlijk vuur, O Arjuna, de brandstof tot as verbrandt, zo doet het vuur der kennis alle handelingen tot as verbranden. Er is geen loutering in de wereld te vergelijken met geestelijke kennis; en hij die volmaakt is in devotie bemerkt na verloop van tijd dat geestelijke kennis in hem opkomt. De mens die de zinnen en organen beteugelt en vertrouwen heeft, verwerft geestelijke kennis, en na dit te hebben verworven bereikt hij spoedig verheven rust; maar de onwetenden, zij die vol twijfel zijn en zonder vertrouwen, zijn verloren. De mens van twijfelachtig gemoed kent geen gelukkigheid, noch in deze wereld, in de volgende of in enig andere. Geen handelingen binden die mens die door geestelijk onderscheidingsvermogen handelen heeft verzaakt en alle twijfel in stukken heeft gehakt door kennis, O verachter van rijkdom. Neem daarom, O zoon van Bharata, na met het zwaard der geestelijke kennis deze twijfel in stukken te hebben gehakt die in uw hart bestond, op u het volvoeren van de strijd. Sta op!”


-------
NOTEN


¹) Vivaswat, de zon, de eerste manifestatie van goddelijke wijsheid aan het begin van de evolutie.

²) Maru, generisch titel voor de regerende geest van het zintuigelijke universum; de tegenwoordige is Vaiavshwata Manu.

³) Ikshwaku, de rondlegger van de Indiase zonnedynastie.

4) Rajarshees, Koninklijke Wijzen.

5) Maya, Illusie.

6) Zie ook de Varaha Upanishad of Krishna-Yajur Veda, te weten:’Het gehele Universum is ontwikkeld door Sankalpa (gedachte of Ideatie) alleen; het is slechts door Sankalpa dat het verschijnen ervan behouden blijft.’

7) Dit refereert aan de vier grote kasten van India; de Brahmaan, de soldaat, de koopman en de dienaar. Dergelijke indelingen zijn duidelijk zichtbaar in ieder land, ook al worden ze als zodanig niet genoemd.

------

DE LEGENDE VAN DE BLAUWE LOTUS.



Eeuw na eeuw is voorbijgegaan sinds Ambarîsha, koning van Ayodhyâ, regeerde in de stad die werd gesticht door de heilige Manu Vaivasvata, de nakomeling van de zon. De koning was een Sûryavanśa (een afstammeling van het zonneras), en hij beweerde een heel trouw dienaar van de god Varuna* te zijn, de grootste en machtigste godheid in de Rig Veda. Maar de god had zijn vereerder mannelijke erfgenamen ontzegd en dit maakte de koning erg ongelukkig.
*Het is pas veel later in het orthodoxe pantheon en het symbolische pantheïsme van de brahmanen dat Varuna de Poseidon of Neptunes werd die hij nu is. In de Veda’s is hij de oudste van de goden, identiek met Ouranos van de Grieken, dat wil zeggen een personificatie van de hemelse ruimte en de oneindige goden, de schepper en heerser van hemel en aarde, de koning, de vader en de meester van de wereld, van goden en van mensen. De Ouranos van Hesiodus en de Griekse Zeus zijn één.

‘Helaas!’ klaagde hij iedere ochtend wanneer hij zijn pûjâ aan de kleinere goden opdroeg, ‘helaas! Wat heeft het voor zin om de grootste koning op aarde te zijn als God me een erfgenaam van mijn eigen bloed ontzegt! Als ik eenmaal dood ben en op de brandstapel lig, wie zal dan de vrome plichten van een zoon verrichten, en mijn levenloze schedel verbrijzelen om mijn ziel van deze aardse ketenen te bevrijden? Welke vreemde handen zullen er met volle maan de rijst van de śrâddhaceremonie offeren om mijn geest te eren? Zullen zelfs de vogels van de dood* zich niet afwenden van het begrafenisfeest? Want mijn schaduw die aan aardse zaken is gebonden, zal in zijn grote wanhoop hen beslist niet toestaan er deel aan te hebben!’**

* Raven en Kraaien.
** Het śrâddha is een ceremonie die gedurende negen dagen na de dood door de nauwste familieleden van de overledene wordt verricht. Het was ooit een magische ceremonie. Nu bestaat het echter, evenals andere praktijken, voornamelijk uit het rondstrooien van balletjes gekookte rijst voor de het huis van de overledene. Als de kraaien de rijst direct opaten is dat een teken dat de ziel is bevrijd en rust heeft. Als deze vraatzuchtige vogels het voedsel niet aanraakten was dat een bewijs dat de piśacha of bhûta (schaduw) aanwezig is en hen daarvan
weerhoudt. Ongetwijfeld is het śrâddha een bijgeloof, maar zeker niet meer dan novenen of missen voor de doden.

De koning was zo aan het jammeren toen zijn grîhasta (familiepriester) hem inspireerde met het idee om een gelofte te doen. Als God hem twee of meer zonen zou sturen, zou hij God beloven de oudste zoon in een openbare ceremonie aan Hem te offeren wanneer deze de puberteit heeft bereikt. Aangetrokken door deze belofte van bloedend en rokend vlees – zo geliefd bij alle goden- accepteerde Varuna de belofte van de koning, en de gelukkige Ambarîsha kreeg een zoon, gevolgd door verschillende andere. De oudste zoon, op dat moment de erfgenaam van de troon, heette Rohita (de rode) en kreeg de bijnaam Devarâta – wat letterlijk vertaald betekent : door god gegeven. Devarâta groeide op en werd al snel een werkelijke droomprins, maar als we de legenden mogen geloven, was hij even zelfzuchtig en geslepen als dat hij mooi was.

Toen de prins de vereiste leeftijd bereikte, droeg de god die via de mond van dezelfde hofpriester sprak, de koning op om zijn belofte te houden; maar toen Ambarîsha elke keer een excuus bedacht om het uur van zijn offer uit te stellen, raakte de god tenslotte geïrriteerd. En omdat hij een jaloerse en boze god was, dreigde hij de koning met al zijn goddelijke toorn.

Lange tijd hadden noch bevelen noch dreigementen het gewenste effect. Zolang er heilige koeien waren om van de Koninklijke koestallen te worden overgebracht naar die van de brahmanen, zolang er geld in de schatkist was om de tempelcrypten te vullen, slaagden de brahmanen erin Varuna rustig te houden. Maar toen er geen koeien meer waren, toen er geen geld meer was, dreigde de god om het paleis met de koning en zijn erfgenamen te verzwelgen, en als ze zouden ontsnappen om ze levend te verbranden. De arme koning, die geen uitweg meer zag, riep zijn eerstgeboren zoon bij zich en bracht hem op de hoogte van het lot dat hem wachtte. Maar Devarâta hield zich doof voor die berichten. Hij weigerde zich te onderwerpen aan zowel de vaderlijke als de goddelijke wil.

Dus, toen de offervuren waren ontstoken en alle goede mensen uit de stad Ayodhyâ vol emotie waren bijeengekomen, was de troonopvolger niet bij het feest aanwezig.
Hij hield zich verborgen in de wouden van de yogî’s. Deze wouden werden bewoond door heilige kluizenaars, en Devarâta wist dat men hem daar niet zou bereiken of overvallen. Hij zou daar kunnen worden bezocht, maar niemand zou hem kwaad kunnen doen- zelfs niet de God Varuna zelf. Het was allemaal heel eenvoudig. De religieuze ascese van de âranyaka’s (de heilige mannen van de wouden), en enkelen van hen waren daitya’s (titanen, een ras van reuzen en demonen), gaf hen zo’n overwicht dat alle goden beefden voor hun macht en hun bovennatuurlijke vermogens – zelfs Varuna zelf.
Deze voordiluviaanse yogî’s, zo scheen het, beschikten over het vermogen om zelf de god zelf te vernietigen, naar willekeur- mogelijk omdat ze hem zelf hadden uitgevonden.

Devarâta bleef enkele jaren in de wouden; tenslotte kreeg hij genoeg van dat leven. Hij liet weten dat hij Varuna zou tevredenstellen met een substituut die zichzelf in zijn plaats zou opofferen op voorwaarde dat het slachtoffer de zoon was van een rishi, begon hij zijn zoektocht en vond tenslotte wat hij zocht.

In het land dat ligt rond de met bloemen bedekte oevers van het bekende Pushkarameer, was hongersnood en een heel oude man Ajīgarta* genaamd, stond op het punt van de honger te sterven, evenals zijn hele familie. Hij had verschillende zonen van wie de tweede, Śunahśepa, een deugdzame jongeman, zichzelf eveneens voorbereidde om een rishi te worden.

*Anderen noemen hem Rishika en noemen koning Ambarîsha, Hariśchandra,de beroemde heerser die een toonbeeld was van alle deugden.
De handige Devarâta trok voordeel uit zijn armoede en dacht terecht dat een hongerige maag veel beter zou luisteren dan een gevulde maag, en bracht de vader op de hoogte van zijn geschiedenis.
Daarna bood hij hem honderd koeien aan in ruil voor Śunahśepa, als plaatsvervangend vleesoffer op het altaar van de God. De deugdzame vader weigerde eerst kortaf, maar de vriendelijke Śunahśepa bood uit eigen beweging zichzelf aan, en richtte zich tot zijn vader:
‘Wat is de waarde van één leven voor een man als hij dat van vele anderen kan redden? Deze god is een grote god en zijn medelijden is oneindig; maar hij is ook een jaloerse god en hij snel boos en vol wraak. Varuna is de heer van de verschrikking, en de dood gehoorzaamt zijn bevel. Zijn geest zal niet voor altijd blijven twisten met iemand die hem ongehoorzaam is. Het zal hem berouwen dat hij de mens heeft geschapen, en zal dan honderdduizend Lâkhs* onschuldige mensen verraden voor één man die schuldig is. Als zijn slachtoffer hem zou ontsnappen, zal hij zeker alle rivieren laten opdrogen, ons land verschroeien en onze zwangere vrouwen opensplijten – in zijn oneindige goedheid. Laat me dan mezelf opofferen , o ! mijn vader, in plaats van deze vreemdeling die ons honderd koeien aanbiedt. Die som zou u en mijn broeders behoeden te sterven van honger en zou duizenden anderen redden van een vreselijke dood. Tegen deze prijs is het opgeven van het leven iets aangenaams”.

*Een Lâkh is een maat van 100.000, van hetzij mensen of geldstukken.


De oude rishi stortte enige tranen, maar hij gaf tenslotte toestemming en begon de offerbrandstapel voor te bereiden (1*.)

Het Pushkarameer (2*) was een van die plekken op deze aarde die geliefd waren bij de godin Lakshmîpadma (witte lotus); ze dook vaak in het frissen water, opdat ze haar oudste zuster Varuni zou kunnen bezoeken, de echtgenote van de god Varuna (3*) Lakshmîpadma hoorde het voorstel van Devarâta, was getuige van de wanhoop van de vader, en bewonderde de toewijding van de zoon Śunahśepa. Vol medelijden liet de moeder van liefde en mededogen de rishi Viśvâmitra komen,een van de zeven oorspronkelijke Manu’s en een zoon van Brahmâ, en sagde erin hem te interesseren in het lot van haar beschermeling. De grote rishi beloofde haar te helpen. Hij verscheen aan Śunahśepa, maar bleef voor de anderen onzichtbaar, en leerde hem twee heilige verzen (mantra’s) uit de Rig-Veda, en liet hem beloven deze op de brandstapel te reciteren. Wie deze twee mantra’s (aanroepingen) uitspreekt, dwingt de hele verzameling van de goden, met Indra aan het hoofd, te komen om hem te redden, en daardoor wordt hijzelf in dit leven een rishi, of in zijn volgende incarnatie.

(*1)Manu (Boek X, 105) zinspeelt op dit verhaal en merkt op dat Ajīgarta, de heilige rishi, geen zonde beging om het leven van zijn zoon te verkoppen, omdat het offer zijn leven spaarde en dat van zijn hele familie. Dit doen ons denken aan een andere legende, die moderner is, die zou kunnen dienen als parallel voor de oudere. At graaf Ugolino, veroordeeld om in zijn kerker de hongerdood te sterven, niet zijn eigen kinderen op ‘om voor hen een vader te bewaren’? De bekende legende van Śunahśepa is mooier dan het commentaar van Manu - kennelijk een inlassing van sommige brahmanen in vervalste manuscripten.

(2*) en (3*) zie blz. 4.
(*2)Dit meer wordt soms in onze tijd Pokhar genoemd. Het is een plek die bekend is om zijn jaarlijkse pelgrimstocht, en is heel mooi gelegen op wijf Engelse mijlen van Ajmer in Râjasthân. Pushkara betekent ‘de blauwe lotus’, omdat het oppervlak van het meer is bedekt met een tapijt van deze mooie planten. Maar volgens de legende waren ze eerst wit. Pushkara is ook de eigennaam van een man, en de naam van een van de ‘zeven heilige eilanden’ in de geografie van de hindoes, de sapta dvîpas..

(3*)Varunî, godin van de warmte (later godin van de wijn), werd eveneens geboren uit de melkoceaan. Van de ‘veertien kostbare voorwerpen’ die door het karnen waren voortgebracht, scheen zij de tweede te zijn en Lakshmî de laatste, voorafgegaan door de beker met amrita, de drank die onsterfelijkheid verleent.

Het altaar was opgericht langs de oever van het meer, de brandstapel was gereedgemaakt en de menigte was verzameld. Nadat hij zijn zoon op het geparfumeerde sandelhout had gelegd en hem had vastgebonden, voorzag Ajīgarta zich van het offermes. Hij stond juist op het punt zijn bevende arm boven het hart van zijn geliefde zoon te verheffen, toen de jongen de heilige verzen begon te zingen. Er was even een moment van aarzeling en van groot verdriet en toen de jongen de mantra beëindigde, stak de oude rishi het mes in de borst van Śunahśepa.
Maar o! wat een wonder! Op dat moment kwam Indra, de god van het blauwe gewelf (het heelal) te voorschijn uit de hemel den daalde af middenin de ceremonie. Hij wikkelde de brandstapel en het slachtoffer in een dikke blauwe mist; de mist doofde de vlam van de brandstapel en maakte de touwen los die de jongeman gevangen hielden. Het scheen alsof een hoek van de azuren hemel naar omlaag was gekomen naar die plek en het hele land verlichtte en het hele tafereel kleurde met een gouden blauw. Verschrikt viel de menigte en ook de rishi zelf ter aarde, halfdood van angst.

Toen ze tot zichzelf waren gekomen, was de mist opgetrokken en had de plek een volledige verandering ondergaan.

De vuren van de brandstapel waren vanzelf weer aangegaan en daarop zag men een hinde (rohit)* uitgestrekt die niemand anders was dan prins Rohta, de Devarâta, wiens hart was doorboord met het mes dat hij tegen een ander had gebruikt, en die zelf lag te branden als offer voor zijn zonde.

* Een woordspeling. Rohit is Sanskriet voor een vrouwelijk hert, een hinde, een rohita betekent ‘rood’. Het was wegens zijn lafheid en angst voor de dood dat hij volgens de legende door de goden in een hinde werd veranderd.



Op korte afstand van het altaar lag Śunahśepa vredig te slapen, eveneens uitgestrekt op een bed van lotussen; en op de plaats op zijn borst waar het mes was neergekomen zag men een mooie blauwe lotus bloeien. Het Pushkarameer dat kort tevoren nog bedekt was met witte lotussen waarvan de bladeren in de zon schitterden als zilveren kopjes vol met amrita*, weerspiegelden nu de azuren hemel – de witte lotussen waren blauw geworden.

*Amrita: het elixer dat onsterfelijkheid verleent.


Daarna, als het geluid van de vînâ ** dat opsteeg in de lucht vanuit de diepten van de wateren en deze vloek uitsprak:
“Een prins die niet weer hoe hij voor zijn onderdanen moet sterven is niet waardig te regeren over de kinderen van de zon. Hij zal worden wedergeboren in een ras van roodharige mensen, een barbaars en zelfzuchtig volk, en de naties die van hem afstammen zullen als erfgoed slecht het land van de ondergaande zon (het westen) bezitten. De jongere zoon van een bedelaar en asceet, die zijn leven zonder aarzelen opoffert om het leven van anderen te redden, zal koning worden en zal in plaats van hem regeren.

* vînâ: Een soort luit. Een instrument dat zou zijn uitgevonden door de god Śiva.

Een gemompel van instemming zette het tapijt van bloemen in beweging dat over het meer lag uitgespreid. De lotussen openden hun blauwe harten voor het gouden zonlicht, en glimlachten met vreugde en zonden een gezang van geuren naar Sûrya, hun zon en meester. De natuur verheugde zich, behalve Devarâta, die toen maar een handjevol as was.

Hoewel Viśvâmitra, de grote rishi, al de vader was van honderd zonen, adopteerde hij toen Śunahśepa als zijn oudste zoon en als voorzorgmaatregel vervloekte hij bij voorbaat iedereen die zou weigeren de laatstgeborene van de rishi als de oudste van zijn kinderen te erkennen en als de wettige erfgenaam van de troon van koning Ambarîsha.

Door dit decreet werd Śunahśepa in zijn volgende incarnatie geboren in de Koninklijke familie van Ayodhyâ en regeerde 84.000 jaar over het zonneras.
Wat betreft Rohita – ook al was hij Devarâta of door god gegeven – hij onderging het lot waartoe Lakshmîpadma hem had veroordeeld. Hij incarneerde in de familie van een buitenlander zonder kaste ( Mlechchha-Yavana) en werd de voorouder van de barbaarse en roodharige rassen die in het westen wonen.

De blauwe lotus werd gevestigd om die rassen te bekeren. Als een van onze lezers zou twijfelen aan de historische juistheid van het avontuur van onze voorouder, Rohita, en aan de transformatie van de witte in een blauwe lotus, dan wordt hij uitgenodigd een reis naar Ajmer te maken.

Als hij eenmaal daar is, hoeft hij slechts naar de oevers te gaan van het drie keer gezegende meer, Pushkara genoemd, waar iedere pelgrim die baadt tijdens de volle maan van de maand Karitka (oktober-november) de hoogste heiligheid bereikt, zonder enige andere inspanning. Daar zouden de sceptici met hun eigen ogen de plaats zie waar de brandstapel van Rohita door Lakshmî werden bezocht.

Ze zouden misschien zelfs de blauwe lotussen zien, als de meeste ervan sindsdien niet waren veranderd, als gevolg van een nieuwe transformatie die door de goden is bevolen, in heilige krokodillen die niemand mag verstoren. Deze transformatie biedt aan negen van de tien pelgrims die in de wateren van het meer springen de gelegenheid om Nirvâna bijna onmiddellijk in te gaan, en is ook de oorzaak ervan dat de heilige krokodillen de vetste van hun soort zijn.

***

Legende van de Blauwe Lotus van HPB uit het boekje “Occulte verhalen”.



-------------------